“De moderne mens is al dermate verregaand van zijn persoonlijkheid ontdaan dat hij niet meer voldoende mens is om het op te nemen tegen zijn machines. De primitieve mens bouwde voort op de kracht van de magie en had vertrouwen in zijn vermogen om de natuurkrachten te sturen en te beheersen. De post-historische mens beschikt over de onmetelijke middelen van de wetenschap, maar heeft dermate weinig vertrouwen in zichzelf dat hij bereid is om nog eerder zijn eigen vervanging, zijn eigen uitsterven te aanvaarden dan de machines te moeten stopzetten of zelfs nog maar op een lagere snelheid te laten draaien.”
Lewis Mumford, 1956
Een tijdperk samenvatten, de algemene en onderscheidende kenmerken ervan beschrijven, doordringen in de sociale verhoudingen die er heersen is misschien wel een onmogelijke taak. Zoals het erg vaak het geval is in werken van geschiedkundigen, antropologen, sociologen en aanverwanten, zou het zelfs kunnen neerkomen op een vervalste benadering, op veralgemeningen die abstractie maken van het levende spel tussen samenlevingen, gemeenschappen en individuen. Met andere woorden, spreken over de cultuur van een bepaald tijdperk houdt het risico in de individuen die er zich van losmaken, die er zich van afscheiden, die een ander leven leiden of proberen leiden in de schaduw te stellen. Evenwel ontbreekt het het menselijke individu niet aan een zekere drang tot assimilatie van de gedragingen van de anderen, noch aan een vreselijke kuddementaliteit die hem kan maken tot gedienstige slaaf of bloeddorstige soldaat. Wanneer je het dus hebt over de cultuur van een bepaald tijdperk of van een bepaalde menselijke groep, spreek je noodzakelijkerwijze in termen van meerderheden, ook al mogen we nooit vergeten dat elk individu, zelfs de meest volgzame, zelfs de meest conforme, op zijn beurt doorploegt wordt door talloze tegenstellingen, dat ook hij ertoe verleid kan worden om in de schaduw van een teleurstelling of een gelegenheid, te ontsnappen aan de regel en uitzondering te worden. De geschiedenis loopt over van voorbeelden hoe gedrag dat aanvaard wordt als algemene norm en effectief de gebruiken en zeden van een maatschappij overheerst, vaak vele tegenstromen kent, die dieper verborgen liggen, bijna geheim gehouden worden, maar tegelijkertijd evenzogoed constitutief zijn voor de maatschappij. Om een makkelijk voorbeeld te nemen: toen met de opkomst van de kapitalistische industrialisatie het kerngezin zich begon op te leggen als model (eerst binnen de bourgeoisie, daarna ook binnen de andere lagen van de maatschappij), begonnen vele praktijken te groeien naast, of zelfs tegen het model van trouwen, de hoeksteen van het patriarchale kerngezin. Het gaat erom altijd in het achterhoofd te houden dat geen enkele algemene beschrijving van een tijdperk aanspraak kan maken op volledigheid.
Deze inleiding leek nodig nu we gaan proberen om de hedendaagse mentaliteit te schetsen, en de vreselijke gevolgen voor de idee, voor de droom van een vrij menselijke wezen. De wijzigingen en veranderingen op economisch, technologisch en sociaal gebied gaan ondertussen zo snel dat elke poging om ze te beschrijven nog ijdeler lijkt dat ooit tevoren. Het doet denken aan de meer heldere economisten (et je moet zoeken voor je er eentje vindt tussen die kwakzalvers van de nuttigheid) die al twee decennia geleden afgezien hebben van nog verder voorspellingen te doen over de economische ontwikkeling omdat ze zich ervan bewust geworden waren dat de snelheid van de verandering dermate hoog ligt dat elke voorspelling nu gewoon pure speculatie geworden is. Uiteraard staat dat niet in de weg dat hun speculaties merkbare effecten hebben, zoals degenen die vandaag wijzen op het uitsterven van de soorten. Het gaat eerder over self fulfilling prophecies, een concept dat trouwens ontstaan is in de kringen van economisten. Wat er ook van zij, de wijzigingen in het dagelijkse gedrag verspreiden en veralgemenen zich zo snel dat we binnenkort geen nood meer gaan hebben aan die kritisch hyperbool waar een Duitse filosoof uit de voorbije eeuw zich van bediende om ons te wijzen op het morele failliet dat de technologisering van de wereld met zich meebrengt.
Van de kazerne naar de open space
Na een eerste periode van chaotische en wilde industrialisatie die verwoestte wat over het algemeen voor onveranderlijk gehouden werd – ook had die toestand zelf een historiciteit – kon de industrie dan wel pronken met haar technische prestaties, ze bleef echter erg onhandig in het verbergen van de ellende en de wanhoop die ze veroorzaakte in en rond haar mijnen en fabrieken. Dat leidde tot de opkomt van politieke stromingen die regulering wilden. Of het nu het socialisme was, met de idee van een economie die gepland wordt in functie van de noden van de maatschappij-staat; het democratische liberalisme met de idee van een markteconomie die gereguleerd wordt door een scheidsrechter-staat die de verschillende belangen vertegenwoordigt; of het fascisme, met de idee van een corporatistische economie : al deze massastromingen wilden antwoord bieden aan de aanvallen van de techniek en aan de ongeziene omwentelingen die ze met zich meebracht. De “morele leegte” die groeide uit de ontmenselijking van de sociale verhoudingen ging, van rechts en van links, een kazerne-antwoord krijgen. In nauwe samenhang met de impliciete standaardisatie die eigen was aan de toenmalige industrietechnieken, gingen de sociale verhoudingen dezelfde weg volgen. De hele maatschappij begon te lijken op een enorme kazerne die niets meer te benijden had op het conformisme van de boerengemeenschappen van daarvoor. Die uniformiseringscultuur kwam in een stroomversnelling terecht tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Massaconsumptie werd toen bedacht als een bijzonder machtige kracht van inlijving, nivellering en samenhang. De fabrieksmentaliteit was een rigide, inflexibele mentaliteit met uurroosters die geen uitzonderingen toestonden (denk bijvoorbeeld aan de uitroeiing van de gewoonte van de Heilige Maandag). In ruil voor een droef en grauw leven daagde er aan de horizon een zeker materieel comfort voor alsmaar lagen van de bevolking die verpletterd worden door de industriële maatschappij. In de jaren ’70 begon deze mentaliteit te barsten en werd ze op de korrel genomen door de onaangepasten, de ontevredenen, de dromers en de jonge rebellen. Ook de oude kazernerevolutionairen die geloofden dat een nieuw likje verf het geluk van de massa’s kon verzekeren waren verrast. Weigering van (niet-creatief) werk, verwerping van rigide gewoontes, verwerping van de standaardisatie en de uniformiteit, verwerping van een identiteit die verankerd lag in de productieplaats. Na er de subversieve inhoud te hebben uitgezuiverd, na de revolutionaire minderheden die vaak zelf nog bogen op kazernetheorieën (marxisme, leninisme, staatssocialisme,…) afgemaakt, opgesloten en gebroken te hebben, ging dit veelzijdige elan het trieste lot kennen van geabsorbeerd te worden in de schoot van een brede herstructurering van de maatschappij in haar geheel. Vandaag staat deze beweging op het punt voltooid te worden. De voormalige economische evenwichten zijn veranderd, de mentaliteiten die niet compatibel zijn met de nieuwe productiemodellen zijn geëlimineerd of geïsoleerd, de bodem om een ander Westers kapitalisme te doen groeien werd bemest met karrenvrachten delokalisatie, ontmanteling van de grote productiestructuren en hun politieke uitvloeisels (vakbonden, partijen, zuilen,…), automatisering, herdefinitie van de verhouding tussen werk en niet-werk (door de grenzen ertussen te laten vervagen), een zekere liberalisering van de zeden, enzovoort. De kazernementaliteit van weleer lijkt vandaag meer retrograde dan ooit. De moralistische rigiditeit, gebaseerd op de christelijke modellen, heeft plaatsgemaakt voor een consumentisme waar de commercialisering van alle domeinen van het leven, zelfs de meest intieme, de norm geworden is. En de brutale versnelling van deze diepgaande veranderingen had niet kunnen plaatsvinden (zonder mogelijks opstanden te ontketenen die de poorten van het onbekende zouden openzetten), was niet mogelijk geweest zonder de invoering en veralgemening van technologie in alle lagen van de maatschappij.
Een nieuwe mentaliteit in een nieuwe wereld
Het is het altijd waard om het nog eens te herhalen. Industrialisatie en technologie zijn niet alleen verantwoordelijk voor de verwoesting en duurzame vergiftiging van de planeet en haar inwoners. Ze induceren ook een mentaliteit die de paradoxale verdienste heeft om vele aspecten van vrijheid te tonen terwijl ze die compleet uitholt. Een functioneel liberalisme dat het exact tegenovergestelde is van de anarchistische verhouding tot vrijheid.
Vandaag, in de nieuwe wereld, praat je niet meer over werkplaatsen, maar over open space. Het gaat niet meer over productie, maar over creatie. Men richt zich niet tot werknemers, maar tot medewerkers. Het gaat niet meer over gehoorzaamheid, maar over participatie. Overal bloeit deze nieuwe mentaliteit, die vastbeslist is korte metten te maken met de laatste industriële rotsburchten “van vroeger”, overal is die in opmars, verzamelt middelen en kapitaal om “disruptie” te veroorzaken op de markten. En dat verandert alles. Aan een ongelooflijk hoge snelheid. Wie zou gedacht hebben dat het schuldige kleine pleziertje van zaterdagavond na een lange week van werk een pizza thuis te laten leveren een model ging worden om je dagelijks te voeden en dat het zich zou uitbreiden naar een eindeloze reeks andere domeinen? Dat de “luxe” van een nacht op hotel doorbrengen zich ging “democratiseren” waarbij nu alle appartementen over de hele wereld mogelijks hotelsuites geworden zijn?
Met het risico ons blind te staren op de boom en het bos niet meer te zien, zouden we kunnen zeggen dat de technologie die het meest verregaand bezig is kapot te maken van wat we dachten te weten van de mens en zijn manier om zich tot andere te verhouden, gesymboliseerd wordt door dat dunne metalen doosje, met een oplichtend aanraakscherm. Sinds de veralgemening van dat slimme ding is het onmogelijk om nog een afspraak met iemand vast te leggen. Té rigide, dat past niet binnen de permanente flexibiliteit waartoe we veroordeeld worden (of beter, die we verondersteld worden graag te leven als een flauwe ersatz van vrijheid). Moeilijk om nog op een gesloten akkoord te rekenen, want alles kan tot op de laatste minuut veranderd en gewijzigd worden, in urgentie, live. Ingewikkeld om nog een geheim te bewaren of een schaamtelijke situatie weg te moffelen want alles wordt gedeeld, alles moet gedeeld worden, zoniet ben je een asociaal. Onmogelijk om nog in het midden te laten waar je bent, wat je doet, want dat is de eerste vraag die het scherm of schermondervrager ons stelt alvorens te beginnen aan wat tegenwoordig doorgaat voor een dialoog. Je zou bijna vergeten dat met iemand oog in oog praten niet hetzelfde is als woorden uitspreken met of op een scherm waarachter zich eventueel een mens bevindt. Dat iets met iemand overeenkomen niet impliciet betekent dat jet het op de laatste moment nog kan wijzigen via die vervloekte technologische prothese. We zijn vergeten dat tijd met iemand doorbrengen de aanwezigheid van dat spook uitsluit die zich de relatie binnenwringt met elektronische geluidjes of lichtflitsen. We zijn vergeten dat het niet mogelijk is om je over te geven aan die intense, vaak pijnlijke, maar bijzonder menselijke activiteit die nadenken is wanneer van de ene op de andere moment, als waren we gevangenen in hun cel, de technologische bewaker de deur kan openzwaaien. Misschien zijn we het niet vergeten, maar hebben we gewoon opgegeven, sneller of trager naar gelang onze neiging tot kuddegedrag of aanpassing, té moe om nog weerstand te bieden aan de sirenes en de aanmaningen van de baas, de familie, de vrienden die allemaal het beste met je voor hebben.
De enkele “weerstanders” die de aanwezigheid van de elektronische leiband nog verbannen of gewoon drastisch te proberen inperken, hebben het niet makkelijk. Niet alleen omdat ze zich in alle bochten moeten wringen wanneer ze op een contact met een instelling, een bedrijf, een eigenaar, een dokter moeten wachten (want die bellen wanneer en hoe hen dat uitkomt), niet alleen om er nog maar weinig jobs overblijven waar je niet verondersteld wordt in permanente en verplichte communicatie te staan met je baas en je collega’s, niet alleen omdat ze uitnodigingen tot uiteenlopende sociale activiteiten mislopen (die worden bijna exclusief via het spook geregeld, en uiteraard vooral op de laatste minuut, en daarenboven nog eens eeuwig onderhevig zijn aan wijzigingen van plaats en tijdstip…), niet alleen omdat ze riskeren alle contact te verliezen (tenzij ze hun digitale aanwezigheid vernieuwen, houden ze op te “bestaan” in de ogen van anderen). Nee, ze hebben het ook moeilijk omdat niet alleen de kazerne en de priester, de school en het werk hen dat doen ondergaan, maar ook hun naasten. Het zijn ook zij die hen de tirannie van de flexibiliteit opleggen. Het zijn ook zij die hen blootstellen aan de onderwerping aan bits en bytes. Het zijn ook zij die hen, soms tegen hun uitdrukkelijke wil, een obligate en pijnlijke omgang met het spook-bewaker opdringen en zo, beetje bij beetje, schakel per schakel, de technologische leiband om hun nek weven. In naam van vriendschap, kameraadschap, liefde, delen, dat spreekt voor zich. En dat is misschien nog wel het ergste. Hoe kan je aan een vriend duidelijk maken dat je niet alleen niet weet hoe je door een telefoon moeten praten, maar dat je er echt helemaal tegenop ziet en het echt helemaal niet leuk vindt? Wat kan je doen om ter vermijden dat je woede, frustratie en afkeer na een zoveelste wijziging van een afspraak via het spook-bewaker niet doorgaat voor een hautaine rigiditeit, een elitaire arrogantie, een niet-begrip voor de zorgen van anderen? Soms kan men de indruk krijgen, onder de laatsten der Mohicanen, dat het allemaal verloren moeite is. Wanneer je het beu raakt om door te gaan voor irritante onbuigzamen, ga je uiteindelijk aanvaarden het ook te worden: onmogelijk in de omgang, te rigide en “echt niet fijn”.
Begin jaren ’90 waarschuwde een anarchistische tekst ons al voor de komst van een nieuwe mentaliteit die in de laboratoria van de macht gesmeden werd: soepel, arm qua inhoud en gebaseerd op “aanpassing op korte termijn, op het principe dat niets zeker is en alles aangepast kan worden.” Deze mentaliteit “produceert een morele degradatie waarbij de waardigheid van de onderdrukten uiteindelijk gekocht en verkocht wordt in ruil voor een moeizaam rondkomen.” Daar waar “alles collaboreert en samenwerkt om individuen te maken die bescheiden zijn in alle opzichten, niet in staat te lijden, de vijand te vinden, te dromen, te verlangen, te strijden, te handelen”, kunnen het anarchisme en de anarchisten zich er niet aan aanpassen zonder als dusdanig te verdwijnen. En dat is misschien wel wat er aan het gebeuren is, zelfs als we nog moeite hebben om er ons rekening van te geven en dat we een dergelijk stom en beperkt beeld zoals dat van het veralgemeend gebruik van de communicatieleiband moeten inroepen om het te illustreren. Hoe kan het dat welke anarchist dan ook uiteindelijk aanvaard heeft om permanent, het is te zeggen, bovenop elke “noodzakelijkheid” die geacht wordt niet te omzeilen te vallen (bereikbaar zijn voor je werk, bijvoorbeeld), met een afluistermicrofoon en een GPS op zich rond te lopen, waarbij hij niet alleen zichzelf blootstelt aan afluistering en geolocalisatie, maar ook elke andere gekende of ongekende persoon die binnenstapt in zijn kooi met onzichtbare tralies? Eind jaren ’90 vatte een universitair essay de kenmerken van deze nieuwe mentaliteit al samen: “Het is verleidelijk om er het beeld van de kameleon bij te halen om de beroeps te beschrijven die z’n eigen relaties weet te richten om makkelijker tot bij de anderen te geraken”, gezien “aanpasbaarheid de toegangssleutel tot de netwerkmentaliteit is. Daarom is “het ambivalente wezen de realist in een netwerkwereld, want de situaties waar hij mee moet omgaan zijn zelf complex en onzeker.” Zonder veel hypocrisie wees de auteur dan op het feit dat zoiets gelijkstond met “opoffering van de persoonlijkheid, begrepen in de zin van een manier van zijn die zich manifesteert doorheen identieke houdingen en gedragingen, wat de omstandigheden ook mogen zijn.” Kortom, “om je in een wereld van connecties te nestelen, moet je voldoende kneedbaar zijn.” En degenen die dat niet zouden aanvaarden? In hun geval is er geen twijfel, “de permanentie, en vooral, de permanentie van het zelf of de duurzame gehechtheid aan “waarden”, zijn bekritiseerbaar als zijnde een ongerijmde rigiditeit, het is te zeggen, een pathologische aandoening. En in functie van de context wordt dat dan inefficiëntie, slechte opvoeding, intolerantie, onvermogen tot communicatie.”
De prijs die moet betaald worden
De mentaliteit weigeren die geïnduceerd wordt door het metalen doosje en zijn wereld lijkt wel neer te komen op het delven van je eigen graf. Je blijft aan de rand, opzij, en je schiet ertussen uit. Niet verbonden zijn komt erop neer asociaal, somber, intolerant en rigide te zijn. En zonder twijfel gaat de prijs die je moet betalen om te proberen niet opgeslokt te worden door het hoogtij van de communicatietechnologie alleen maar hoger worden met de seizoenen en de jaren. Het is zodanig moeilijk geworden aan het spook-bewaker te ontkomen dat we of alleen nog maar vertoeven onder de weinige deserteurs en weigerachtigen die zich niet dagelijks willen laten terroriseren door oproepen en berichten, of onszelf veroordelen tot een eenzaamheid die lijkt op wat een Chileense kameraad onlangs omschreef als een nieuwe vorm van “clandestiniteit”: je onttrekken aan de tentakels van de technologische octopus. Niet alleen om te proberen ontkomen aan de ongewenste aandacht van de repressieve machine in uniform en in toga, maar ook, en misschien wel vooral, om de dagelijkse repressie te bekampen die neerkomt op permanente druk je aan te passen aan de nieuwe nachtmerrieachtige wereld die in opmars is.
Zendmasten en glasvezeltentakels van de octopus uitschakelen zou veel aan betekenis verliezen als we zonder gevecht haar gif in onze aders en die van onze medeplichtigen en naasten laten doordringen.
We kunnen de “nieuwe mens”, die flexibele en verbonden zombie – en die in elk van ons sluimert – niet weigeren zonder niet tegelijkertijd in onszelf en binnen onze affiniteitskringen een wereld te scheppen, een beeld, een droom die zich kwalitatief onderscheidt van de wereldkooi waarin we zitten. Dat beeld mag niet opgesloten blijven in onze hersenen en onze harten, op straffe van verstikking door verdriet: het moet ook de werkelijkheid binnenstormen. Naast de strijden de we aangaan, de acties die we ondernemen, de conflicten waaraan we deelnemen, of beter, in intieme band ermee, stelt zich hier de vraag van de praktische ethiek. Zoveel mogelijk de invasie van elektronica weigeren, de afhankelijkheid van technologische middelen niet cultiveren, je niet aanpassen aan het flitstijdperk. Niet bijdragen aan de verarming van taal, want taal is een schepper van werelden. Het gebruik van technologie mijden om problemen op te lossen die gisteren nog geen technologie nodig hadden. En het model van de “nieuwe mens” weigeren, ook al komen we dan achterhaald, onhandelbaar, irritant over. Dat is onze nieuwe weerstand, een nieuwe vorm van clandestiniteit, die we nodig hebben om te strijden, te handelen en te ademen, in een wereld waar alles verbonden wordt.
[Vertaald uit Avis de Tempêtes, nr. 34, oktober 2020]